De leraar aan wie ik nog steeds met veel genoegen en plezier terugdenk is Bart van Gool, leraar klassieke talen en oude geschiedenis. Samen met H. Wigman (beter bekend als “De Big”) schrijver van het boek Geschiedenis van de mensheid, Hellas en Rome.
Van Gool was geen doorsnee leraar, maar een erudiete man die relaties zag tussen geschiedenis, literatuur, muziek en talen.
Zo hoefde je van hem eigenlijk niets uit je hoofd te leren, omdat alle onregelmatigheden in de vervoegingen in het Latijn te verklaren waren. Dan gaf hij een geestige verklaring die je nooit meer vergat. Het was een benadering van taal waar ik nu nog steeds plezier van heb. Bij het nakijken van vertalingen hanteerde hij niet het rode potlood met “fout”, maar cirkelde hij met een pennetje om de foute vertaling en raadde hij hoe je mogelijk tot die vertaling gekomen was.
Voor een van zijn oud-leerlingen die een jaartje in Rome ging studeren, maakte hij een privé-leerboekje hoe je vanuit het Latijn het moderne Italiaans kon verklaren (Plano werd piano etc.). Toen hij dat af had, zou ik net met mijn vader naar Rome gaan. Kennelijk werd ik betrouwbaarder geacht dan de post, dus ik nam het boekje mee en gaf het af bij het nonnenklooster, waar de oud-leerlinge verbleef. Als dank kreeg ik van Bart een zakje gianduja-paaseitjes. Vreemd dat een mens zoiets triviaals onthoudt, maar bij gianduja-eitjes moet ik nog steeds aan hem denken.
Na ons schoolexamen bezochten mijn vriend en ik hem regelmatig op zijn flat op de Karel Doormanlaan. Hij was bezig om zelf een klavecimbel te bouwen. Een moedige onderneming voor een intellectueel. Hij overleed vrij plotseling in 1979. Theo van Leeuwen (beter bekend als Pietje van Leeuwen) hield in de Nicolaikerk een rede, die eigenlijk meer zijn eigen eruditie etaleerde dan dat het heel veel over Bart van Gool vertelde. Bart was namelijk een zeer beschaafde en bescheiden man. De necrologie is nogal hoogdravend en bombastisch, maar als vergoelijking zij opgemerkt dat 1979 wel een tijd geleden is.
Een citaat: “Hij is nu ingegaan in het land dat Nijhoff het derde noemt. Ik weet niet of hij de Brabander is gebleven die hij in diepste wezen geweest moet zijn. Ik denk van wel. Dan is hij niet als een steen in een duistere afgrond gevallen, dan wandelt hij niet in de Elyzeese Velden, dan reist hij niet door Dantes Paradiso. Dan is hij op een plaats waar hij zich thuisvoelt, een hemel van brabantse, volkse vroomheid en vrolijkheid, een hemel waarin eenen dans is van alleluja en benediciamus domino, waar muziek klinkt van trompetten en claretten en van veêlkens also wel, waar het K.V. dagelijks aangevuld wordt met splinternieuwe gloria’s, waar hij Sint Cecilia kan uitvragen over de geschiedenis van het orgel en zijn klavieren….. etc.”
Er is een boekje van, met tekeningen van Peter Vos, een leerling met wie hij ook na diens schooltijd contact hield.
Els Leicher, eindexamen gymnasium 1968