‘En dan zou ik graag voor volgende week van iedereen een opstel ontvangen over het thema liefde en verdriet. Met graag enige inhoud, dames en heren….’ Oké, de boodschap van onze leraar Nederlands is duidelijk; hij verwacht qua niveau iets meer dan het zoveelste hoofdstuk uit de Bouquet reeks. In de categorie ‘u vraagt, wij draaien’ leverde ik een week later keurig mijn opstel in met als onderwerp incest. Hoeveel liefde en verdriet wil een mens hebben in een verhaal?
Enkele weken voor de huiswerkopdracht, werden alle leerlingen bijeen geroepen in de kantine. Ik kan me niet heugen dat dat in 6 jaar vwo vaker gebeurd is. De reden was dan ook schokkend; een leerling uit de bovenbouw had zelfmoord gepleegd. Om het rondzingen van verhalen te voorkomen en om iedereen duidelijk te maken dat bij welke problemen dan ook, school altijd een luisterend oor bood, besloot de rector de mededeling ten overstaande van alle leerlingen te doen. Het is nog nooit zo stil geweest in een tot de nok toe gevulde kantine. Je kon een speld horen vallen. Niemand die dat ook maar zou durven doen.
Ik heb altijd gevoeld dat het welzijn van leerlingen op het Boni met stip op nummer 1 stond.
Het wrange toeval wilde dat de leerling in kwestie enige tijd voor zijn wanhoopsdaad een opstel had geschreven over zelfmoord. Waarbij blijkbaar niemand zag aankomen dat hij ook daadwerkelijk de daad bij het woord zou voegen. Of er in de jaren 80 al protocollen waren hoe school met dergelijke tragische gebeurtenissen om wilde gaan, weet ik uiteraard niet. Ik heb altijd gevoeld dat het welzijn van leerlingen op het Boni met stip op nummer 1 stond. Maar het was dan ook niet gek dat leraren vanaf dat moment extra alert waren op mogelijke signalen. Signalen die leerlingen uitten in uitspraken, hun gedrag of in opstellen. Zoals een opstel over incest.
Na enige tijd vroeg mijn leraar Nederlands of ik na school nog even langs wilde komen. In omzichtige bewoordingen stelde hij de vraag waar hij vermoedelijk al enkele dagen op had geoefend. Of bij mij thuis alles oké was en of ik ergens over wilde praten. Het kwartje viel niet meteen, maar toen ik doorhad waar hij op doelde, barstte ik in een ongepaste giechelbui uit zoals het een echte 14-jarige puber betaamt. Ik kon hem geruststellen; bij mij thuis was alles meer dan oké. Blijkbaar was mijn gegiechel dermate overtuigend dat hij opgelucht meldde dat hij dus ook de blijkbaar reeds ingelichte rector, conrector, mentor en god weet wie hij nog meer op de hoogte had gesteld van zijn vermoedens, gerust kon stellen. Nog enigszins verbaasd over zijn mogelijke conclusie, ging ik naar huis.
Daar aangekomen, vertelde ik met dezelfde giechelachtige houding het verhaal aan mijn vader. Die zoals je kan voorstellen iets minder amused was. Met naam en toenaam was mijn ‘geval’ besproken op school; iets waar ik in zijn situatie ook niet blij mee zou zijn. Want waar rook is, is immers vuur. Wat volgde was een ‘goed gesprek’ met mijn leraar Nederlands, waarvoor mijn vader in vol ornaat – in zijn functie als beroepsmilitair met bijbehorende imponerend uniform- naar school toog. Mijn hart krimpt achteraf nog wel eens ineen. Mijn goedzak-van-de-bovenste-plank leraar Nederlands die met de beste bedoelingen zijn nek had uitgestoken. Mij een vraag stelde waar hij maar één antwoord op wilde, maar wat mogelijk een heel andere afloop had kunnen hebben. Mijn ietwat autoritaire vader die een voor de jaren 80 niet ongebruikelijk machtsvertoon tentoonspreidde om zijn onterecht besmeurde vaderaanzien te zuiveren.
Mijn leraar Nederlands en ik hebben het er nooit meer over gehad. Het toeval wilde echter dat ik hem tot en met mijn eindexamen als leraar heb gehad. Ik was daar erg blij mee, kon lezen en schrijven met hem. Hij was voor mij nog steeds die toffe peer die het welzijn van zijn leerlingen met stip op nummer 1 had. Of hij blij was met deze ‘speling van het lot’, weet ik niet. Feit is wel dat ik nooit meer een onvoldoende bij hem heb gehaald.
Astrid de Bruijn, eindexamen 1989