Op de binnenplaats van de Kromme Nieuwe Gracht was er vroeger een aanbouw die als fietsenstalling gebruikt werd. Na mijn tijd is hij afgebroken; toen ik later nog eens rondkeek was alles verdwenen. Het was een hoge brede zaal die echter (als ik mij goed herinner) ook aan een zijkant open was, zodat de elementen er vrij spel hadden. Aan de wanden hingen flarden van een behang dat van zijde leek te zijn. Het was wel bekend dat het de oude balzaal van de stadswoning van Belle van Zuylen was. Mettertijd was de ruimte te klein voor de fietsen van de leerlingen en die stonden overal op binnenplaats. Bij het vertrek van mijn vader werd er in Stemmen nog over geschreven dat hij zich altijd geergerd had aan de chaos.
In de hoek van de zaal, linksachter, was een krakkemikkige trap die naar een rommelig gangetje boven leidde. Het was niet toegestaan daar naar toe te gaan en er waren wat obstakels. Voor nieuwsgierige schooljongens geen probleem. Boven waren een paar rommelkamers en op een daarvan lagen gipsmodellen van beeldhouwwerken uit verschillende tijden. Vermoedelijk ooit gebruikt bij het onderwijs in de kunstgeschiedenis, maar in vergetelheid geraakt. Het meeste was gebroken en vuil. In mijn tijd, zo rond 1948, hebben een paar jongens er van alles uitgehaald en dat is bij een hele groep geinteresseerden terechtgekomen. Ik heb er zelf ook nog twee voorwerpen van. Toen ik nog thuis woonde heeft mijn vader het zeker gezien; hij wist ook wel dat we daar rondstruinden en vond dat niet goed en ook gevaarlijk, vanwege de bouwvalligheid, maar overeenkomstig zijn aard werd er niet tegen opgetreden.
Ferdinand Feldbrugge, eindexamen 1950