HUBRIS

Day-o, day-o,
Daylight come and we want go home,
Day, is a day, is a day, is a day, is a day, is a day-o,
Daylight come and we want go home

De Boni Folksingers hebben groot succes met de Banana boat song van Harry Belafonte! Ze treden op tijdens de feestelijke bijeenkomst waarmee het Boni zijn achtste lustrum viert, in Tivoli Vredenburg. Dit houten noodgebouw, dat om een paar indrukwekkend dikke bomen op Lepelenburg is heen gebouwd, is het tijdelijk domicilie van het Utrechts Symfonie Orkest. Het is september 1962, en ik ben begonnen als brugklasser in de ‘oudbouw’, klas 1C, lokaal 5.

Om heel Utrecht van het veertigjarig bestaan te laten weten hadden wij brugklassers allemaal een gele muts gekregen. Een soort alpinopet, een baret in katholieke kleuren: geel met witte band. Thuis in elkaar geklust van gordijnstof door goedwillende moeders achter de naaimachine, stelde ik me voor. Ik heb het ding nauwelijks gedragen; als twaalfjarige wil je niet voor schut lopen of fietsen, zeker niet het hele stuk van huis naar school.

Het St.-Bonifatiuslyceum was destijds nog geen -college. Het lyceum telt in 1962 1461 leerlingen; een jaar later al 1561. “De Fockema Andreaelaan heeft nu 1090 leerlingen en de ‘Gracht’ 471,” schrijft rector Feldbrugge in het voorwoord van Stemmen, het schoolblad. HBS en MMS zijn gevestigd in de nieuwbouw, de oudbouw aan de Kromme Nieuwegracht huisvest het gymnasium. Wij gymnasiasten voelen ons uitstekend thuis in het statige pand waar in de achttiende eeuw Belle van Zuylen ‘s winters verbleef en hadden weinig contact met de Fockema Andreaelaan.

Het schooljaar begon traditioneel met een mis in de Aloysiuskerk, opgedragen door de moderator Wierink. Naarmate wij in de hogere klassen kwamen, nam de presentie bij deze jaarlijkse plechtigheid af, in gelijke tred met de voortschrijdende ontkerkelijking. Bovendien werd aanwezigheid in de kerk niet geregistreerd zoals in de klas.

De schooldag begon meestal om tien over half negen, en de lessen duurden vijftig minuten. In de middagpauze moest je naar buiten. Dan konden we naar automatiek De Vaal voor ‘croquetten, saucijzen, nierbroodjes’ zoals ze in het schoolblad ‘Stemmen’ adverteerden. Een kwartje of meerdere in de gleuf, luikje open en een warme hap. De van huis meegenomen boterham legden we soms terug in zo’n vakje. Wel met een hap eruit. Aan de overkant was Bakkerij Van Gendt; daar kon je voor een dubbeltje een spoorpunt kopen. Heel voedzaam, maar wat er precies in zat was niet helemaal duidelijk.
In latere jaren kochten we sigaretten bij ‘Van Ouds in het Vosje’, hoek Nobelstraat Ambachtstraat (zit er nu nog), f 1,25 per pakje. Bastos blauw, Gauloises of St. Michel. En had je weinig geld, dan waren er van sommige merken nog halve pakjes te koop, voor f 0,62.

Kwam je te laat op school, dan kwam je voor een dichte deur. Conciërge Van Doorn sloot stipt om tien voor half negen de poort aan het Pieterskerkhof, en deed die pas tien minuten later weer open. Fiets weg zetten, gebouw in, linksaf voorbij het kastje met de klasseboeken – toen nog zonder tussen-n –  en de rode kopijbus voor ‘Stemmen’ en dan rechtsaf naar de kamer van de conrector, op rapport.
Erich kende alle smoezen, dus ‘de band was lek of de brug was open’ boden geen soelaas. Je moest qua excuus uiterst creatief zijn om je straf te ontlopen. Die bestond meestal uit nablijven en sommen maken: “Ga jij maar eens uitrekenen wat de kwadraten zijn van 500 tot en met 525!” zei Erich dan.
“Inleveren als je klaar bent!” Je was daar wel even mee bezig, het was geen sinecure zonder rekenmachine. Wanneer de conrector het vonnis had geveld, kreeg je een briefje met datum en handtekening mee, in te leveren bij de docent. Daarmee was je toegang tot het klaslokaal gelegitimeerd. Op een keer was Erich vergeten de datum te vermelden. Dat zorgvuldig bewaarde briefje heeft mij nog vele goede diensten bewezen.

In de rode kopijbus konden bijdragen voor Stemmen worden gedeponeerd. Zat maar af en toe wat in merkten Elmer en ik, toen wij in de redactie zaten. Daarom schreven we het schoolblad meestal zelf maar vol. Leukste rubriek in Stemmen: de Adagiumprijs, memorabele uitspraken van leraren, zoals: “Ramen dicht! Als het gaat stinken steek ik wel een sigaar op!” (conrector Erich); “Nonnen biechthoren is als een kam op een kale kop” (moderator Wierink); over spieken: “Ik vertrouw jullie wel, maar je buurman niet!” (Hazelzet); en bij het vies kijkend teruggeven van een kennelijk slecht gemaakte proefvertaling: “Als ik het uitgedeeld heb ga ik mijn handen wassen!” (Erich).

Mijn eerste Boni-jaar was er nog geen vrije zaterdag. Van de vier lesuren op zaterdagochtend wordt het laatste muzikaal opgeluisterd vanaf de Domtoren. Van elf tot twaalf uur laat de stadsbeiaardier de parelende klanken van de vijftig klokken van het carillon van een hoogte van 80 meter over de stad uitwaaieren. Zeker in het voorjaar met de ramen van de klas open is dat een groot muzikaal genoegen, al leidde het wel af van de lesstof.

December 1964: klas 3gym2 viert Sinterklaas, in een lokaal van het ‘nieuwe gebouw’, aan de Fockema Andreaelaan. Er zijn lootjes getrokken en iedereen heeft een surprise gemaakt, met daarin een echt cadeautje dat uiteraard niet te veel had mogen kosten, want zakgeld was nog tamelijk beperkt. Iemand kreeg een singletje van de Supremes. Baby love, my baby love, I need you, oh how I need you! Ik kon het liedje niet echt waarderen, maar dat kwam waarschijnlijk omdat ik van de Kathedrale Koorschool kwam, waar Palestrina, Philippe de Monte, Mozart en Bruckner tot het vaste repertoire behoorden. Zo te horen was de ontvanger er wel blij mee, gezien zijn enthousiaste: “Dank u wel, Sinterklaas!”

Wij gymnasiasten kwamen trouwens weinig op de nieuwbouw, alleen bij bijzondere gebeurtenissen. Zoals een optreden van Herman van Veen in de aula van het nieuwe gebouw, of een jazzconcert van saxofonist Piet Noordijk die net de Wessel Ilcken Prijs had gewonnen (vanaf 1980 de Boy Edgar prijs, de belangrijkste prijs in Nederland voor jazz en geïmproviseerde muziek). Ook was de aula van het nieuwe gebouw de plek waar ik in 1962 toelatingsexamen had gedaan; en najaar 1965 was er een speciaal schoolparlement, over een toen uiterst actuele kwestie.
Dat jaar was namelijk de verloving bekendgemaakt van prinses Beatrix met Claus von Amsberg. Het huwelijk van de kroonprinses met een Duitser lag uiterst gevoelig, en leidde tot maatschappelijke onrust en debat. Ook het Boni organiseerde een debatavond erover in de aula aan de Fockema Andreaelaan. Echt felle discussies kwamen er niet; wel vond iemand het nodig om Jeroen Clausman met zijn achternaam om de oren te slaan. Hij had zich wat kritisch uitgelaten. Zo’n flauwiteit, dat het in mijn herinnering is gebleven. Na afloop in café De Neut aan de Ganzenmarkt heb ik voor het eerst in mijn leven – net vijftien geworden – een biertje besteld. Ik weet de prijzen nog: f 0,80 voor een fluitje en f 1,00 voor een vaasje.

In klas vijf en zes, de bovenbouw, hadden we Van Gool voor Grieks. Een uiterst creatieve en erudiete man, die de namen van zijn leerlingen archaïseerde: Joop Schellekens was Tintinnabulus, Rob Staatsen uiteraard Respublica. Wij bèta’s zouden bij het mondeling af te nemen eindexamen een stukje Homerus moeten vertalen, in aanwezigheid van onze leraar en een rijksgecommitteerde.

Natuurkunde heb ik altijd het interessantste vak gevonden, maar ook het moeilijkste. Het zou mondeling worden geëxamineerd. De laatste twee jaren had ik er nauwelijks voldoende voor gestaan, dus er moest een list worden verzonnen. Gelukkig beschikte een ouderejaars over een lijst met ‘geheide examenvragen natuurkunde mondeling’. Sterker, hij was bereid die met een select gezelschap examinandi te delen. Wel tegen een vriendenprijs natuurlijk. Probleem was dat de lijst alleen de vragen vermeldde, niet de antwoorden. Die moesten we er zelf bij zoeken.
Mijn vriend Rob en ik zouden dat samen doen. Om het nuttige met het aangename te verenigen klommen we uit het raam van zijn kamer het zinken dak op en zaten dan heerlijk in de lentezon ons hoofd te breken. Hoe te bewijzen dat bij een hellend vlak de wrijvingscoëfficiënt gelijk is aan de tangens van de hellingshoek? En meer van dat soort gruwelijkheden. Er waren geloof ik wel 120 vragen, dus dat hield ons wel even van de straat. Af en toe namen we pauze; Rob had net Sgt. Pepper aangeschaft en die hebben we grijs gedraaid. Enfin, wij hebben alle twee onze leraar prettig verrast tijdens het mondeling en scoorden een stevige voldoende.

Woensdag 12 juni, een zonnige zomerdag. Vandaag worden de diploma’s officieel aan de geslaagde gymnasiasten uitgereikt. Iedereen is in zijn beste kleren naar de Kromme Nieuwegracht gekomen. De meeste ouders zijn er ook, trots op hun geslaagde kinderen. De aula op de eerste verdieping is door de vele aanwezigen warm, benauwd, om te puffen. Transpiratieniveau hoog.
Rector Akveld houdt een mooie toespraak, vol met ‘toekomst’ en ‘de wereld die voor ons open ligt’ en vervolgens worden we een voor een naar voren geroepen. We moeten ons diploma ondertekenen. Toepasselijk woordje van conrector Erich voor alle geslaagde kandidaten. Voor mij: “Ja, die Uffing, een typische alfa, ging tegen mijn advies toch bèta doen, want hij wilde straaljagerpiloot worden! Heeft het toch netjes gedaan, hoor: geen enkele onvoldoende op zijn eindlijst!”
Ik heb mijn vulpen al in de hand wanneer ik naar voren word geroepen en zet mijn handtekening op het getuigschrift. Een mooi document, geschept papier op folioformaat, het wapen met de Nederlandse leeuw erin geperst. Onderaan staan de handtekeningen van de gecommitteerden, van de rector en de leraren. Van Gils, de gepensioneerde kolonel die ons stereometrie, gonio, analytische meetkunde en algebra probeerde bij te brengen, Michielsen (Duits), Boerlage (Engels), Vos, (Frans), Bartels (Nederlands), Schemmekes (Biologie, het vak dat in ons eindexamenjaar is uitgeloot), Van Gool (Grieks), Vonken (Natuurkunde). Later zie ik dat de koningsblauwe inkt van mijn handtekening wat gevlekt is: zweetdruppeltjes. We realiseren ons het niet, maar dit is de laatste keer dat we op school zijn.
In de Metro, ons vertrouwde koffiekeldertje aan de Vismarkt waar je een blondje of een zwartje kon bestellen al naar gelang je wel of geen melk in de koffie wilde, hangt een poster van de Beatles waarop ze zijn weergegeven op middelbare leeftijd, in de verre toekomst. Vooral Ringo ziet er uiterst verlopen uit. Zou dat ons voorland zijn? Wij gruwen daarvan en besluiten – o hubris – dat we eeuwig jong blijven.

Hans Uffing, eindexamen 1968