Op een dag in 1967 stuurde conrector Erich mij van school onder de uitspraak: ‘Quod licet Iovi, non licet bovi’ (Wat Jupiter is toegestaan, is het rund nog niet toegestaan). Hij had mij betrapt op fietsen in de onderdoorgang aan het Pieterskerkhof. Dat mocht niet omdat er in die nauwe doorgang ongelukken konden gebeuren. Maar ik was die dag zó laat dat er daar geen mens meer te bekennen was en ik dus dacht wel door te kunnen sjezen. Nee dus.
Ook Erich, op zijn brommer, was laat en greep mijn bagagedrager met een pesterig: ,,Betrapt”! ,, Ja maar u reed zelf ook!”, protesteerde ik. Dat kwam mij op een schorsing te staan. Op een katholieke school golden eind jaren ’60 nog de jezuïtische opvattingen over hiërarchie zoals in dat Latijnse gezegde tot uiting komt.
C.W.M. Hazelzet-van der Linden, eindexamen 1968