Waar zit mijn latiniste?

In de jaren ’60 waren er nog aparte meisjes- en jongensklassen op het Boni. In mijn jaarlaag (ik ben aangekomen in 1960) hadden we drie parallelle gymnasiumklassen, twee voor de jongens, 2 gym I en 2 gym II, en één voor de meisjes, 2 gym III. Ook in de 3e en de 4e was die verdeling zo. Op bijgaande foto uit het jaar ’62-63 staat klas 3 gym III, de meidenklas. In mijn herinnering was het een gezellige klas, we kletsten en lachten heel wat af, en intussen haalden we toch goede cijfers.

Ik denk dat we een lastige klas waren voor de leraren. Soms hoorden we van een leraar dat onze klas veel beter had gescoord voor een proefwerk dan de jongens, en dan waren we natuurlijk trots. Maar natuurlijk maakten we ook fouten. Zo herinner ik me dat we een keer een proefvertaling Caesar slecht hadden gemaakt. We hadden Latijn van mijnheer Kloosterman. Hij beklaagde zich er altijd al over dat vroeger de leerlingen alles beter deden. Nu kwam er een zin in voor met een moeilijke constructie waarin ook het woord “ficta” stond. We hadden de stamtijden moeten leren: fingere – finxi – fictus = vormen, verzinnen. In dit geval was het voltooid deelwoord ficta zelfstandig gebruikt, het betekende “verzonnen dingen, verzinsels”. Dat had niemand goed vertaald. Mijnheer Kloosterman besprak onze fouten en liep daarbij al lamenterend naar de achterste bank waar ik zat en riep toen tegen mij uit (ik stond te boek als een van de besten van de klas in Latijn) “zelfs jij wist het niet!” Dat woordje zelfs is het enige compliment dat ik ooit van hem gekregen heb (ik had overigens wel een 8 voor die proefvertaling).

Nee, dan pakte mijnheer Erich het anders aan. In de 4e klas hadden wij Grieks van hem. Hij controleerde altijd of de zwakkere leerlingen hun stamtijden wel hadden geleerd, maar mij sloeg hij daarbij over omdat hij verwachtte dat ik ze toch wel wist. Maar als hij de verwantschap van het Grieks aan het Latijn wilde laten zien, dan vroeg hij: “Waar zit mijn latiniste?” Dan stak ik mijn vinger op. ” “Hepomai” wat is dat in het Latijn, juffrouw?” “Sequor, mijnheer” antwoordde ik, en dan zat ik me verder weer een beetje te vervelen in mijn eentje op de achterste bank. Later ben ik klassieke talen gaan studeren, ik heb daar jarenlang les in gegeven. Als ik een lastige klas had, heb ik nog wel eens teruggedacht aan 3 gym III. Nu stond ik zelf aan de andere kant! Maar ook heb ik dankbaar teruggedacht aan het Boni omdat ik daar zo’n goede basis heb meegekregen.

Hilde van Dijk, eindexamen 1966