In de examenklas 1956/57 bereidde leraar klassieke talen J(ohannes) S(ebastiaan) Erich ons als volgt voor op het schriftelijk Latijn. Iedere twee weken kregen we een vertaling te maken ‘in examensituatie’ zoals hij dat noemde. We moesten ons thuis in een kamer afzonderen om in precies twee uur (wekker ernaast en woordenboek erbij) een Latijnse tekst schriftelijk te vertalen. Als je de tekst niet afkreeg binnen die tijd, mocht je er niet langer aan werken. Strenge regels van een strenge leraar. Het oordeel viel twee dagen later. Hij kwam dan de klas in, met een grijns van ‘dat was me weer wat’, ‘met verrassingen’ en zo gaf hij ons het werk terug. Ik was altijd onder de indruk van zijn commentaar: ,,Zo, Van Rossum, weer niet veel bijzonders, zoals gewoonlijk.” Een dergelijke aanmoediging zorgde er dan ook niet voor dat ik de keer daarop beter scoorde: mijn cijfers varieerden van 3 tot 5. Ik begon me af te vragen hoe ik in 6 gym had kunnen komen.
Zo naderde het eindexamen met de geprogrammeerde beproeving: schriftelijk Tacitus (zonder wekker, maar met geleend horloge). Ik weet niets meer van de tekst en het staat me ook niet meer bij hoe de vertaling verlopen was. Maar enkele dagen voor het mondeling kom ik Erich tegen op de trap in het gebouw aan de Kromme Nieuwegracht. ,,Zo, Van Rossum, wat heb jij nou gedaan met die Tacitus, hè?” Beduusd mompel ik wat van ,,Nou gewoon, vertaald.” Ik wist niet waarom hij me aansprak. ,,Nou, je zult het wel zien”, grijnst hij en loopt door, mij in opperste onzekerheid achterlatend. De overige onderdelen van het mondeling verlopen normaal maar Tacitus blijft knagen.
Dan is er de uitslag: ik ben geslaagd voor gymnasium alfa. Ik krijg het diploma uitgereikt, mag er mijn handtekening onder zetten en maak een rondje langs de eindexamenleraren. Als ik bij Erich kom, lacht hij zuinig met de woorden ,,Had je niet gedacht, hè, van Tacitus?” Ik kijk op mijn cijferlijst: er staat een 8 voor schriftelijk Latijn.
Thom van Rossum, eindexamen 1957