Van 1944 tot mijn eindexamen gymnasium bèta in 1950 maakte ik deel uit van het St. Bonifacius Lyceum. In feite heb ik maar vijf jaar les gehad, want in september 1944 werden na Dolle Dinsdag de lessen gestaakt en kregen we pas in 1945 ruim na de bevrijding weer onderwijs. Wel moesten we taken ophalen in de school die ook aan de Kromme Nieuwegracht gelegen was de fratersschool oftewel de St. Gregoriusschool. Onze school aan de Kromme Nieuwegracht 3-5 was door de Duitse bezetter in beslag genomen en was pas na grondige reiniging in juni 1945 weer toegankelijk. Mijn oudste zus, die er ook leerling was, kreeg zelfs soms onderwijs in de trouwzaal van het stadhuis.
In tegenstelling tot de huidige (corona)tijd kenden we geen thuisonderwijs via een computerscherm. Jonge leraren waren ondergedoken, veel leerlingen gingen in de hongerwinter van ’44 naar gastgezinnen in het oosten van het land en hadden geen contact meer met de school. Ik herinner me dat wij op de eerste etage van het Gregorius les kregen en taken meekregen van de leraar Nederlands, de heer Mooy. Tijdens die les ging het luchtalarm en vielen er bommen (ik meen in het stationsgebied). De heer Mooy vluchtte als eerste uit de klas, rende de trap af naar beneden en wij renden in verwarring en verbijstering achter hem aan.
In een van de lagere klassen kreeg ik Franse taalles van de heer Tans. Ik de periode van verzuiling nam hij een uitzonderlijke positie in door lid te zijn van de PvdA (Partij van de Arbeid) wat in het orthodoxe KVP-bolwerk (Katholieke Volkspartij) destijds door mededocenten niet erg werd geapprecieerd. Tijdens de pauze huurden wij van ons zakgeld een draaiorgel. Vrolijke deuntjes werden vervolgens tijdens zijn lessen afgespeeld op de Kromme Nieuwegracht. Dat kwam de aandacht in de les niet echt ten goede… Hij was overigens een zeer plezierige leraar.
Wagenspel in Culemborg
Zeer interessante geschiedenislessen kregen we van de aimabele rector, de heer Feldbrugge, met wiens zoon ik in de klas zat. Ik herinner mij met dankbaarheid de interessante en met veel enthousiasme voorgedragen lessen kunstgeschiedenis van de heer Jongenelen. Hij opende als het ware een wereld voor de leerlingen, die mij ook persoonlijk in mijn latere leven veel levensvreugde heeft gegeven. Met hem gingen we naar het Rijksmuseum. Hij was ook de promotor van een wagenspel dat op de markt in Culemborg, voor het pittoreske stadhuis, werd uitgevoerd door leerlingen. We gingen gezamenlijk op de fiets naar Culemborg onder aanvoering van conrector Bremer.
Het schooljaar begon met een Heilige Mis in de Willibrorduskerk, waar we klasgewijs naartoe gingen. Ook was er per klas vóór aanvang van de les af en toe een mis in een kleine kapel in een bijgebouw naast de school. Klassenleraar Van Gils (een bijzonder prettige en goede wiskundeleraar) noemde dat gekscherend de ‘nachtmis’.
Lippenstift verboden
De goede zeden werden nauw bewaakt. Lippenstift bij meisjes werd niet toegestaan. We zaten toen nog midden in de ‘katholieke zuil’. Ik wilde graag lid worden van de NJN (Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie), maar na een enquête op school behoorde het lidmaatschap van deze ‘neutrale’ club niet tot de mogelijkheden. In de eerste vier leerjaren zaten enkel jongens, alleen in de twee laatste klassen waren er ook meisjes, vier in getal. Meisjes die niet aan bepaalde kledingvoorschriften voldeden werden naar huis gestuurd om e.e.a aan te passen aan de welvoeglijkheid.
Veel heb ik voor mijn latere studie gehad aan de lessen Chemie van de heer Verkroost en de lessen Fysica van de heer Bremer. Biologie kreeg ik van de heer Nagel, die vooral in fysiologie geïnteresseerd was. Aan de evolutietheorie besteedde hij geen aandacht. In het biologieboek stond een foto van Charles Darwin, die hij bestempelde als ‘volksverleider’. Als latere hoogleraar en voorzitter van de vakgroep Populatie en Evolutie-biologie aan de Utrechtse Universiteit ben ik wel een heel andere kant in de biologie opgegaan.
Al met al bewaar ik goede herinneringen aan mijn lyceumtijd, het onderwijs was uitstekend. Ik denk wel dat de huidige jeugd een breder en veelzijdiger blik op de wereld krijgt voorgeschoteld, zowel op school als via de media (pc en tv). Twee van mijn kleinkinderen – beiden met een diploma van het St. Bonifatiuscollege op zak – hebben mij daarvan overtuigd. Tevens van het feit dat niet langer het accent ligt op het specifiek katholieke karakter van de huidige onderwijsinstelling.
We leefden toen in de jaren ’40 wel erg in een bepaalde bubbel (zuil). Maar zo was destijds de tijdgeest. Tempora mutantur et nos mutamur in illis: Tijden veranderen en wij veranderen mee.
Theo Gadella, eindexamen 1950.