Grijs, kalend, een bril, elke dag in pak en een mapje in zijn hand.
In de onderbouw gaf hij ons les in een noodlokaal op de binnenplaats, waar het in mijn herinnering altijd koud en vochtig was. In ons eindexamenjaar zaten we vaak op zolder. Hij besteeg daarvoor de vele trappen naar lokaal 405. Een kleine, L-vormige ruimte onder het schuine dak naast het muzieklokaal van meneer Bartels. Daar verdiepten wij, de Latinisten van examenjaar 1996, ons in de Aeneis van Vergilius. Arma virumque cano : de strijd en de man bezing ik (de eerst drie woorden uit dit epos van de Romeinse dichter).
Voordat de les begon, haalde hij zijn sigarendoosje uit zijn zak en legde dat op de hoek van de tafel. Het eindexamenboek lag ernaast. Dicht, want lesgeven deed hij uit zijn hoofd. Heel soms haalde hij ineens een gulden uit zijn binnenzak, toonde die aan ons, legde hem op tafel en riep: bonificatie! Het geven van het juiste antwoord op een moeilijke vraag – vaak over een stijlfiguur – werd met die felbegeerde gulden beloond. Met gepaste trots heb ik de bonificatie meerdere malen in ontvangst mogen nemen.
Elk jaar, als ik datzelfde woord weer hoor bij de Giro, de Tour of de Vuelta, denk ik even aan hem.
Meneer van Zenderen.
Dagmar Schewe (Dagmar Nap), eindexamen 1996